Gemeente Amsterdam

Commissie Omgevingskwaliteit De Schoonheid van Amsterdam

Woonerven en meanders


download woonerven

Download de beschrijving van het ruimtelijk systeem woonerven en meanders.


Woonerven en meanders

Woonerven en meanders is een aanduiding voor uitbreidingswijken uit de jaren zeventig en tachtig met seriematige woningbouw, veelal met verspringende rooilijnen langs kronkelende wegen en hoven. De bebouwing van deze gebieden bestaat voor het overgrote deel uit eengezinswoningen of middelhoogbouw met portiekontsluiting. Deze ruim opgezette woonwijken zijn vooral gerealiseerd in Zuidoost, bijvoorbeeld in het aaneengesloten gebied van Reigersbos en Gein. Een deel van de uitbreiding Banne Buiksloot in Noord heeft een vergelijkbare opzet. Op een aantal grotere stadsvernieuwingslocaties zoals de noordoostpunt van de Staatsliedenbuurt en het Abattoirterrein zijn in een minder open verkaveling woningen gebouwd met een vergelijkbare architectuur. In deze buurten zijn afwijkende functies zoals winkelcentra, scholen en seniorencomplexen in de regel gerealiseerd als in zichzelf gekeerde complexen op een centrale plek omgeven door parkeerplaatsen of groen.

Gebiedstypen
In de beschrijvingen en criteria zijn twee gebiedstypen onderscheiden:

Woonerven (7a)
De woonerven bestaan in hoofdzaak bestaan uit afzonderlijke woonbuurten ontsloten door ringwegen. De buurten hebben zowel rijwoningen als middelhoge blokken. Het karakter is meestal naar binnen gericht.

Stadsvernieuwing (7b)
Stadsvernieuwingsbuurten zijn kleine eenheden in een stedelijke omgeving van de 19de-eeuwse Ring en Gordel ’20-’40. Deze gebieden hebben een vergelijkbare invulling als de woonerven en wijken in structuur en bebouwing sterk af van de omringende gebieden. Bij nieuwe invullingen is hernieuwde aansluiting op de structuur van de omgeving gewenst.

Geschiedenis
Deze woonwijken zijn tot stand gekomen vanaf begin jaren zeventig tot in de tweede helft van de jaren tachtig van de vorige eeuw. Het zijn voornamelijk uitbreidingen, maar in dezelfde periode werden binnen de bestaande stad grotere complexen van vervangende nieuwbouw gerealiseerd met een overeenkomstige karakteristiek. In 1971 had de Amsterdamse Federatie van Woningbouwverenigingen laten weten geen hoogbouw meer te willen. De Bijlmer werd niet gezien als een voorbeeld, dat verdere navolging verdiende. Nieuwe wijken moesten een andere opzet krijgen met een menging van ‘klassieke’ portieketagewoningen in drie tot vier lagen, eengezinswoningen en winkelcentra. In Amsterdam-Zuidoost werd een aantal grote en enkele kleinere woongebieden gerealiseerd, waarin voornamelijk laagbouw kwam maar ook ruimte was voor de tot lange stroken aaneengeschakelde portiekflats van Reigersbos en Holendrecht. In Amsterdam-Noord begon midden jaren zeventig de bouw van Banne Buiksloot Noord. In het stadsdeel West zijn binnen het stedelijk weefsel grotere stadsvernieuwingscomplexen gebouwd vanuit dezelfde principes in een architectuur die sterk afwijkt van de omringende negentiende eeuwse bebouwing.

Kenmerken
Woonerven en meanders staan bekend als verkeersluwe wijken met een geheel eigen stedenbouwkundige opzet en architectuur.

Stedenbouwkundige structuur
Bepalend voor de stedenbouwkundige structuur van de uitbreidingsgebieden is de scheiding tussen wijkontsluitingswegen voor doorgaand verkeer en woonbuurten ingericht voor langzaam verkeer. Voordeuren liggen bij voorkeur aan een route voor langzaam verkeer. Karakteristiek is een subtiele verweving van de autoluwe verkeersstructuur en een met wandelpaden ontsloten groenstructuur. Langs de veelal kronkelende wegen staan de woningen in een open verkaveling met parkeerhoven aan de voorzijde en groen aan de achterzijde. Door de wisselende richtingen hebben de bouwblokken vaak geen duidelijke voor- of achterkant. Bijzonder is de plaatsing van de zorgcomplexen. In verband met een optimale bezonning voor alle woningen hebben al deze complexen dezelfde oriëntatie. De gebieden met stadsvernieuwing hebben een minder vrije en open verkaveling. De bebouwing voegt zich naar het omringende stratenpatroon. Wel hebben deze complexen vaak een heel eigen interne structuur met onderdoorgangen en openbaar toegankelijke binnenhoven. Deze buurten hebben een meer mono functioneel karakter.

Bouwvolume
Kenmerkend voor de bebouwing van de woonerven en meanders is het streven naar kleinschaligheid. Hoogbouw ontbreekt vrijwel geheel. Middelhoogbouw met appartementen en laagbouw met eengezinswoningen bepalen het straatbeeld. De plat afgedekte appartementenblokken hebben in de regel een hoogte van drie of vier lagen met een portiekontsluiting. Verspringende rooilijnen zijn in combinatie met nadrukkelijke balkons en naar voren komende portieken gebruikt om de gevelwanden te onderbreken. Bij de laagbouw zijn vergelijkbare ontwerpmiddelen ingezet. Met verspringende rooilijnen, wisselende oriëntaties en veranderende verkavelingsrichtingen is gepoogd de woningen van één of twee lagen met (asymmetrische) kap aaneen te rijgen tot een afwisselend geheel. Hier vormen kleinere elementen zoals aanbouwen en balkons een overgang van de opbouw van de wijk naar de architectuur van de woning.

Architectonische uitwerking
Waar in de stedenbouwkundige opzet en met volumes is gezocht naar variatie, is de architectonische uitwerking meestal minder afwisselend. Herhaling en variatie op een thema is de basis voor de architectuur. In de woonerven en meanders komen grotere architectuureenheden voor: vaker zijn hele buurten in wezen met één woningontwerp gebouwd.

De plasticiteit van de gevels is van groot belang voor de architectonische samenhang. Bindende en ritmerende elementen zijn onder meer uitkragende galerijen, balkons, terrassen en dakranden. Zo zijn uitgebouwde ingangspartijen of bergingen bepalend voor het ritme van de straatwand. De verticale ritmering van bijvoorbeeld de vensters van de portieken zijn van een vergelijkbaar belang. Ook de herhaling van raampartijen en puien van de woningen zelf zorgt voor binding en ritmiek.

Materiaal en kleur
Het consequente gebruik van materiaal en kleur is van belang voor de binding. Doordat er in de totale opzet van de wijk en de schakeling van de woningen is gezocht naar afwisseling, is de samenhang in materiaal en kleur een belangrijke drager voor de samenhang in het straatbeeld. Voor de gevels is baksteen toegepast vaak in bruin-grijze kleuren, maar ook in kleuren variërend van lichtrood tot donkerbruin. Ook beton, betimmering en plaatmaterialen zijn gebruikt. Balkons zijn meestal afgewerkt met baksteen, plaatmateriaal of geschilderde metalen hekken.

Waardering
De waarde van de woonerven en meanders ligt voor een groot deel in het comfortabel wonen. De uitbreidingen zijn aantrekkelijk als verkeersluwe buurten met voldoende voorzieningen en een vaak groen karakter. De meanderende straten bemoeilijken soms de oriëntatie, wat een reden is waarom binding en ritmiek van belang zijn. De inbreidingen zijn met name aantrekkelijk vanwege hun ligging in de stad. De oorspronkelijke materialen zijn lang niet allemaal even duurzaam gebleken. Wat niet langer te onderhouden is wordt vervangen, waarbij met name in de wijken met koopwoningen steeds meer particulier initiatief zichtbaar wordt.

Uitgangspunten op hoofdlijnen
Het beleid is gericht op het beheer van de buurten als woongebied met een eigen evenwicht tussen afwisseling en samenhang, die in de architectuur bijeen wordt gehouden in de herhaling van ritmerende en bindende elementen. De buurten zijn stedenbouwkundig gedifferentieerd en architectonisch gelijkmatig.

Bij de advisering is er onder meer aandacht voor de samenhang in het straatbeeld met herhaling in verspringende rooilijnen, ritmerende elementen in de gevelindeling en overeenkomst in materiaal en kleur.

Voor bescheiden wijzigingen met invloed op het straatbeeld is gebruik van trendsetters uitgangspunt, waarbij deze afhankelijk van de plek te zien zijn als voorbeelden waarop enige variatie mogelijk is. Bij grootschalige veranderingen aan bebouwing op de inbreidingslocaties is afstemming op de hoog gewaardeerde architectuur van de oudere bebouwing uitgangspunt.